mr. S.A.S. Matheij

Bij het vaststellen van een kinderalimentatiebijdrage vormen de door de overheid vastgestelde alimentatienormen het uitgangspunt (de tremanormen). Een kinderalimentatiebijdrage wordt slechts vastgesteld indien er sprake is van behoeftigheid, voorts moet er sprake zijn van voldoende draagkracht voor het leveren van een bijdrage. Voor de behoeftigheid wordt gekeken naar de inkomens van partijen op het moment dat zij uit elkaar gingen. Voor de draagkracht wordt voorts gekeken naar het inkomen dat partijen nu hebben. 

Regelmatig wordt door onze cliënten de vraag gesteld hoe hoog de kinderalimentatiebijdrage zal zijn. Een pasklaar antwoord kunnen wij hier niet op geven. Hoe hoog een kinderalimentatiebijdrage is, verschilt van geval tot geval en moet steeds worden berekend. Hoe hoger het inkomen is, hoe hoger de bijdrage die geleverd moet worden. 

De vraag die daarbij rijst is of de hoogte van een kinderalimentatiebijdrage onbegrensd is. Het uitgangspunt van de alimentatienormen is dat de hoogte van een inkomen boven een bepaalde inkomensgrens niet meer relevant is voor de hoogte van de kinderalimentatiebijdrage. Uit een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam blijkt echter het tegendeel. In een voorlopige voorzieningenprocedure werd een tijdelijke hogere bijdrage geëist. 

De casus was als volgt. De man betaalde tot oktober 2018 een kinderalimentatiebijdrage van €1.500,- per maand, tot juni 2019 €3.000,- per maand en vanaf juni 2019 €5.000,- per maand. Lagere betalingen van de zijde van de man vormen de reden van de vrouw om deze procedure te starten. De man had eenzijdig besloten de maandelijkse betalingen te verlagen naar een bedrag van € 1.500,- per maand.
De vrouw stelt dat de man een jaarinkomen van 3 tot 5 miljoen euro heeft. De vrouw stelt daarom dat een behoefte van €10.000,- gelet op het inkomen van de man redelijk is. De man stelt daarentegen dat er moet worden vastgehouden aan de tremanormen. De tremanormen houden zogezegd geen rekening met uitzonderlijk hoge inkomens. De rechtbank maakt korte metten met het standpunt van de man en stelt dat de man €3.000,- per maand dient te betalen, in afwachting van de uitkomsten in de bodemprocedure. De rechtbank gaat dus voor nu voorbij aan de tremanormen. Immers, jarenlang heeft de man een bijdrage van € 3.000,- voldaan en hierover leek dus in ieder geval overeenstemming tussen partijen te bestaan. 

Een zogezegd revolutionaire uitspraak. Het is uiteraard nog onduidelijk of de bodemrechter deze lijn zal volgen, maar deze uitspraak is een eerste interessante uitspraak voor (zeer) hoge inkomens.